Mei 2023
De Britse auteur, journalist en ecologisch pionier John Seymour (1914-2004) beschikte over een ijzersterke constitutie en een onuitputtelijke energie. Daar maakte hij tot op hoge leeftijd dankbaar gebruik van. Niet alleen schreef hij meer dan veertig boeken, waaronder het standaardwerk The Complete Book Of Self-Sufficiency (1976)*. Ook beheerde hij samen met zijn vrouw een eigen kleinschalig boerenhuishouden en ontwikkelde hij zich tot een belangrijk politiek activist en inspirator. Voor Uitgeverij Oevers vertaalde ik zijn autobiografische, fraai geïllustreerde boek De gulheid van het land (The Fat of the Land) uit 1961.
Seymour kwam uit een welgesteld milieu en was voorbestemd om een familiebedrijf over te nemen, maar op twintigjarige leeftijd ontvluchtte hij die weelde en zocht het avontuur in Zuid-Afrika. Hij werkte onder andere op een schapenboerderij en in een kopermijn. Ook kwam hij in contact met de Bosjesmannen, de jagers-verzamelaars van de Karoo. Hun sobere manier van leven maakte veel indruk op hem, vanwege hun hechte verbondenheid met de flora en fauna die hen omringde.
In de Tweede Wereldoorlog vocht Seymour voor het Britse leger in Ethiopië en Birma. Daarna maakte hij een lange trektocht van Europa naar India en werkte een tijdje in de zeevaart. Bovendien verstond hij de kunst om smakelijk over dat avontuurlijke leven te vertellen, zowel onder zijn talrijke vrienden als op schrift. Hij schreef een aantal boeken over zijn verre reizen en verdiende zijn brood als journalist, onder andere voor de BBC-radio.
De gulheid van het land begint In 1954, als hij getrouwd is met zijn grote liefde, de ambachtelijke pottenbakster en boekillustratrice Sally Medworth. Het echtpaar vestigde zich in een afgelegen cottage in Suffolk, met een lapje grond van twee hectaren groot, een oude waterput en een paar verwaarloosde stallen en schuren. In eerste instantie uit noodzaak: ze konden zich die eerste jaren eenvoudig niets anders veroorloven. Ze moesten het doen zonder gas of elektriciteit, en werden van alle kanten omringd door moerasgrond en dennenbossen. De buren woonden kilometers verderop.
Terwijl de Britse samenleving (inclusief de landbouw) steeds meer in de greep kwam van de toenemende mechanisatie en industrialisatie brachten ze in die archaïsche omstandigheden drie dochters groot. Het was de periode waarin de televisie zijn intrede deed in miljoenen Britse huiskamers, maar John en Sally bleven hun kinderen voorlezen en verhalen vertellen voor het vuur van de open haard.
John Seymour achter zijn trouwe typmachine**
Contact met de buitenwereld was er wel degelijk. John ging op pad om reportages te maken voor de BBC en Sally verkocht haar handgeschilderde potten aan modieuze boetieks in Londen. Er kwamen geregeld vrienden logeren en voor ze mochten aanschuiven rond de open haard om van de zelfgemaakte wijn te proeven, werden ze aan het werk gezet, want er was altijd wel wat te doen in en rond het huis. Werkdagen van 16 uur waren voor het echtpaar eerder regel dan uitzondering: eerst moest er geld worden verdiend met stukjes schrijven en potten bakken, daarna werd het land bewerkt.
Het grotendeels zelfvoorzienend leven ontstond vanzelf, zonder vooropgezet plan of hooggestemde bedoelingen. Het begon met de aanleg van een moestuin en de kweek van fruitbomen. Vervolgens kwam er een koe ‘om te voorkomen dat we erop uit moesten voor de melk. Toen ze er eenmaal was, hadden we varkens nodig om te voorkomen dat we melk verspilden. Vervolgens moesten we nog meer grond omspitten en voer gaan kweken voor zowel de koe als de varkens. En terwijl het ene na het andere lapje grond op de schop ging, schoven onze ‘grenzen’ almaar verder op – die we dienden te bewaken vanwege de gehate kweek, de varens, brandnetels en ander onkruid dat zich met zijn kruipende wortels aan ons opdrong.’
Terwijl het ene na het andere lapje grond op de schop ging, staat er in mijn vertaling. In het Engels lees je: ‘As each new piece of land was brought under the spade’. Het Nederlands idioom wierp me hier als vertaler een cadeautje in de schoot. ‘Op de schop gaan’ betekent niet alleen ‘bewerken, overhoop halen’, maar roept ook het beeld op van een schop, net als in het origineel.
John, getekend door Sally**
Seymour laat er geen misverstand over bestaan: het is hard aanpoten om zelfvoorzienend te leven. De gulheid van het land leest niet als een ideologisch traktaat, maar als een humoristisch en laconiek verhaal van een man en een vrouw die geen idee hebben waar ze aan beginnen en zichzelf steeds meer werk op de hals halen.
Hun zware inspanningen worden door de natuur met gulle giften beloond, maar het kan ook weleens tegenzitten. Zo nu en dan mislukt er een oogst. Varkens kunnen ontsnappen en een ravage aanrichten in de moestuin (gewoon omdat ze het leuk vinden om hem te plagen, volgens de auteur). Ook blijkt er maar één manier te zijn waarop je kunt leren om een koe te melken: je moet ervoor gaan zitten en gewoon doorzetten, al kost je dat nog zoveel pijn en moeite, al druppelt het zweet van je voorhoofd in de melkemmer, en al kan de koe zo ongeduldig worden dat ze met haar ruwe, harde staart in je gezicht mept. Je beseft ‘dat je de koe moet melken tot je de laatste druppel uit haar uiers hebt geperst – en dat jij degene bent die het doen moet. Het heeft geen zin om God aan te roepen. Hij zal je niet komen helpen. Je bent alleen – met een koe.’
Ook de aarde bewerken valt niet altijd mee. En dus wordt er een pony aangeschaft die de ploeg en de eg kan trekken. Die pony heet Pinto en hij is een noeste werker, maar zelfs hem wordt het weleens te gortig. Als hij een kar moet voorttrekken die wegzinkt in een al te drassig veldje, laat hij het dan ook afweten.
Pinto geeft er de brui aan. Ik leg John Seymour hier een Nederlandse uitdrukking van onzekere herkomst in de mond die al een paar eeuwen oud is. In het Engels staat er gewoon: ‘Pinto decided that he could go no farther.’ Toch koos ik voor die idiomatische vertaling. ‘Er de brui aan geven’ betekent niet alleen dat je ergens mee stopt, maar ook dat je het zat bent. Dat sluit heel goed aan op de verteltrant van het boek, met een auteur die zich persoonlijk betrokken toont bij de kippen, koeien en varkens die hij onder zijn hoede heeft. Hij heeft alle begrip voor de weigerachtigheid van zijn pony. Het dier toont karakter en dat herkent hij, zoals hij ook het ongeduld van zijn koe herkent en de plagerijen van zijn varkens.
Op de schop gaan, er de brui aan geven: ik weet natuurlijk wel dat je in een vertaling terughoudend moet zijn met dergelijk idiomatisch Nederlands. Je wilt immers niet dat de tekst een opeenstapeling van clichés wordt (iets waar bijvoorbeeld de pas overleden Martin Amis zijn hele schrijversloopbaan tegen gestreden heeft). Ook ben ik bekend met de column van Karel van het Reve, die vertalers al meer dan veertig jaar geleden waarschuwde tegen de ‘kinderachtigheid’ en ‘oubolligheid’ van veel vaste Nederlandse uitdrukkingen.***
Maar als die uitdrukkingen niet uit de toon vallen en recht doen aan de bedoelingen van de auteur, kunnen ze op gepaste momenten heel bruikbaar zijn. Ze dragen bij aan de levendigheid van de tekst en geven de vertelling kleur. Het is misschien ‘kleuren binnen de lijntjes’, maar daar hoef je als vertaler echt niet altijd je neus voor op te halen.
--
*De Nederlandse versie, Leven van het land, niets verspillen en gezond blijven (1979) verscheen bij uitgeverij De Kleine Aarde en werd vertaald door John Onstwedder en Hendrik van den Heuvel. In 1982 verscheen bij Bosch & Keuning De zorg voor het land (The Lore of the Land), een beschrijving van verschillende methoden van alternatieve landbouw, vertaald door Frank Visser.
**De foto en de tekening worden hier gepubliceerd met toestemming van David en Anne Sears. Meer informatie over het leven en de nalatenschap van John en Sally Seymour is te vinden op hun website https://www.pantryfields.com/.
***Na te lezen op https://vertaalverhaal.nl/project/vertalen/ en te beluisteren op https://www.youtube.com/watch?v=oJ5eaNU4iLw.